Kopland helpt je de crisis door – Een herbeschouwing van Rutger Kopland in de hysterie van de coronacrisis
Er zijn weinig dichters die een staat van dienst hebben die zo indrukwekkend is als die van Rutger Kopland (1934-2012). De beste gedichten uit het roemrijke oeuvre van de psychiater-dichter zijn gebundeld in Geluk is Gevaarlijk, uitgegeven door Rainbow Poëzie, die ons heeft voorzien van een recensie-exemplaar. Want zeg nou zelf: wie is er meer geschikt om poëzie te recenseren dan ikzelf; een dichter die nooit ook maar enige vorm van formele opleiding in zijn vak heeft gehad?
De gedichten zijn voor de gelegenheid totaal uit de verdere context van hun bundel gerukt. Ze voelen een beetje als die Friends-afleveringen waarin alleen maar fragmenten uit voorgaande afleveringen zitten. Het is fijn om deze gedichten niet in de lome context van een bundel te vinden. Bundel klinkt zwaar, gebonden, niet als iets wat je voor het slapen gaan of vlak na je wekker even gaat lezen. Dit is meer fragmentarisch, zonder het thematische gevoel bij elke bundel (waaruit de gedichten geplukt zijn) te verliezen.
Dat fragmentarische doet deze bloemlezing veel goed, gezien de gedichten (plusminus tien, vijftien per bundel zijn opgenomen in deze bloemlezing) hierdoor eerder pick up and play worden. Het is met deze unit makkelijker om eem’ een Koplandje erbij te pakken omdat je iets wil lezen over de natuur of de vergankelijkheid der dingen, zoals een greatest hits album van Queen, maar dan voor poëzie.
De thematiek past vreemd genoeg ook weer bij deze tijd. Goed, ik ben dan wel veel te laat begonnen met het recenseren van Geluk is Gevaarlijk, en misschien komt het omdat we vanwege de coronacrisis überhaupt meer heimwee hebben naar de buitenwereld, maar de poëzie van Kopland raakt me meer dan toen ik het las in minder roerige tijden. Neem bijvoorbeeld het gedicht Wandeling met B uit de debuutbundel van Kopland: Onder het vee, een bundel waarin de thematiek van de natuur en het platteland meer dan eens terugkomt
Wandeling met B (fragment)
Ze zegt dat is de wind
en ze wijst naar het wuivende gras
en van een lichte plek op de weg
zegt ze dit is de zon
alsof ze zelf de schepping begon
Ik mis door Kopland de buitenwereld meer dan ik vermoedde. Soit, je kunt je door de regering goedgekeurde dagelijks ommetje maken, maar dat ommetje loop je niet met iemand die zelf de schepping lijkt te beginnen, iemand die deze onmogelijke schoonheid vindt in het kleine.
Het taalgebruik van Kopland is subtiel. In zijn werk zul je geen lyrische zinnen treffen of uitvergrote beelden. Kopland is een dichter die de grootsheid van de kleinste wereld kan benoemen zonder prekerig te worden. Iemand die bijna reikhalzend kan schrijven over de vergankelijkheid van de wereld zonder melancholisch te worden. Een niet minder dan iconisch voorbeeld (en tevens het eerste gedicht dat ik las uit de bloemlezing – want ja, old favourites) is het klassieke Jonge Sla, uit zijn derde bundel Alles op de Fiets. Een monster van een gedicht dat in kleine, intieme bewoordingen reflecteert op het voorbijgaan in wederom die context van de natuur.
(cont.)
Jonge Sla
Alles kan ik verdragen,
het verdorren van bonen,
stervende bloemen, het hoekje
aardappelen kan ik met droge ogen
zien rooien, daar ben ik
werkelijk hard in
Maar jonge sla in september,
net geplant, slap nog,
in vochtige bedjes, nee.
De hardheid waarmee Kopland deze onmogelijkheid tot verdragen omschrijft, is bijna ironisch te noemen, maar toch boet hij nergens zijn oprechtheid in. Het is makkelijk voor een dichter om te vervallen in cynisme en oeverloze maatschappijkritiek, maar Kopland houdt voet bij stuk, offert zijn ziel niet aan sentimentaliteit en vaart zijn eigen koers door het (platte)landschap van de poëzie. Hij schrijft ook geen essayistische poëzie: van die dralende heisa’s waar je pagina’s achtereen beeld op beeld gestapeld krijgt die tegelijk derdegolffeministisch en popculturally aware zijn. Kopland vindt meer de schoonheid in de verstilling, in het kleine. Niet in het groteste en overte. Sommige dichters stranden juist als ze hun werk kort en eenvoudig houden (zoals whatever the fuck Rupi Kaur schrijft) maar Kopland lijkt juist te bloeien in deze kleine microkosmossen die hij voor ons schept.
Misschien is het omdat ik zelf ben opgegroeid op het platteland. Misschien is het de subtiele rijm die in de poëzie van Kopland verweven zit. Misschien is het de tijd waarin we leven: dat we ons nergens buiten echt meer veilig voelen en de wereld continu jou met de neus op de feiten drukt. Misschien is daarom Kopland juist nu schitterend om te lezen. Niet alleen om mee te kunnen verlangen naar het prachtige buiten dat hij beschrijft, maar om het vergaan van de dingen te leren accepteren. In dat geheel schetst de bloemlezing een nieuwe context, die losstaat van de losse wereldjes van de individuele bundels, een thematiek die het beste gevangen kan worden in een zin: this too shall pass.