Smeltwater
we hebben het warm
zo godvergeten warm
de hitte slaat ons harder
om de oren dan de jaren
aan windvlagen die ons voorgingen
we proberen onze gezichten
te verbergen in de ijskasten
van grootgrutters
likken langzaam de koelelementen
die ze dachten goed verstopt te hebben
onze tong plakt vast
maar dat is de verkoeling
meer dan waard
mijn god de hitte slijt in onze ruggen
onze huid erodeert door rugzweet
sijpelt het vlees langzaam van onze botten weg
op het glas blijft een afdruk achter
van lichaamsvocht
ik weet dat het nooit meer zal vriezen
dat ik nooit meer de kou op mijn huid zal voelen
geef mij ijs
een waterijsje, raketje
zo’n bekertje met een houten lepel
die over tanden schaaft
je de rillingen in je lijf bezorgt
en die hemelse verkoeling
over je gesmolten lijf
laat rollen alsof het niets is.