Stiekem met je gedanst
Ik denk niet dat jij mij ziet dansen. Met je ogen vaag en de muziek wemelend ben ik niet meer dan een participant in de menigte, maar ik kleed je met mijn ogen uit. In mijn hoofd heb ik mijn vingers in je lange haren begraven en je naar mij toegetrokken. Met mijn palmen tegen je nek heb ik je geforceerd de afstand tussen ons te verkleinen. Mijn blik heeft inmiddels elke laag kleding geïnspecteerd en ieder stukje zichtbare huid bewonderd. Mijn nagels hebben al lang denkbeeldige krassen op je rug achtergelaten.
Je staat zo achteloos te dansen dat het bijna onschuldig oogt. Het maakt dat ik je wil verslinden. Je bleke huid betekenen met striemen en blauwe plekken. Bloed trekken uit een kapot gebeten onderlip. Ik wil je onschuld tot mij nemen en doen verdorren. Aan de zijkant van de dansende massa volg ik je als een schaduw. Mijn eigen prooi, mijn lammetje om te verzwelgen. Met het gemakzucht van een wolvin in welbekende bossen beweeg ik mij door de andere dansers heen. Zij zijn slechts onbelangrijke schapen die niks van jouw pracht vertonen. Ik wil je en mijn voeten worden naar je toe getrokken. De muziek is luid, overheersend als jachttrommels van oude volksstammen. Mijn hartslag neemt toe. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan.
Dichterbij maar nog altijd onzichtbaar bewonder ik je nog steeds. Je danst alsof de wereld niet bestaat. Met je blote voeten in de modder en je lange haren los ben je een als een groot gegroeid, verwilderd kind. Voor enkele ademhalingen open je je ogen en je ziet mij. Een wolfachtige grijns nestelt zich op mijn lippen. Ik weet dat ik niet te missen ben en ik weet ook dat het pure verlegenheid is die je nu doet wegkijken. Beet. Mijn lammetje in de val klaar om opgeschrokt te worden.
Ik dans naar je toe. Jouw ogen ontmoeten de mijne. Ik begroet je met een blik die gevuld is met lichte spot, uitdaging en lust. Ik wil je. Je vingers die door de lucht zweven volgen elke hoge toon van de muziek. Ik vang ze en omsluit ze met de mijne. Ik zie de verassing op je gezicht. Een verrassing die gepaard gaat met nieuwsgierigheid, maar ook een lichtelijke angst. Precies zoals ik mijn prooien het liefste heb. De vrees maakt het bloed zoveel zoeter. Eerbied mij. Aanbid mij. Laat je me verslinden, totdat je naar de kleine dood zal smeken. Ik houd je handen vast, trek je langzaam naar mij toe en buig naar je oor.
“Mijn tent staat op camping twee. Ga je mee?”
De tent stinkt naar een mengelmoes van opgedroogde regen, zweet en wiet. Een geur die is samen gaan hangen met elke festivalbeleving. Je zit onder mij. De kleding is al haastig vergeten in een smerig hoekje. Mijn nagels ontdekken de vormen van je lichaam terwijl mijn mond kennis maakt je tong. Ik voel je lusten onder mij groeien terwijl ik jou met een bekende natheid begroet. Ik wil je. De honger die jouw lijf in mijn wakker schudt, uit zich als ik je toe mij neem. Je handen willen me opzij duwen, onze lichamen zo verplaatsen zodat jij mij kan rijden. Wild, dwingend, duw ik je armen naast je. Een waarschuwing vermomd als een bijt in je nek volgt. Nee. Jij zal mij toebehoren. Ik zal je rijden, je toe-eigenen, met alle controle in mijn bezit. Je laat het gebeuren. Je handen gravend in mijn love-handles en met zachte kreunen support je mijn bewegingen. Mijn benen verplaatsen zich ritmisch op en neer. Elke keer voel ik je geslacht dieper in mij raken. Ik laat een van je polsen los om mezelf verder te bevredigen. Voor even verandert de prooi in object als ik dichter bij mijn hoogtepunt kom. Jij bestaat niet meer – alleen het genot dat jij mij kan geven. Mijn handen klauwen zich om je keel, beroven je van je lucht als ik nog een laatste keer hard naar beneden kom.
Buiten adem met zwaar bonkend hart val ik naast je neer. Mijn vingers strelen langs je baard en mijn mondhoeken vertonen de wolvin van eerder op de avond. Jij oogt moe, voldaan, maar ook lichtelijk angstig. Ik voel je arm tegen mij aan trillen. Voor even is de tent gevuld met enkel stilte voordat we beiden zachtjes lachen. Je wilt je tegen mij aan knuffelen, misschien zelfs langzaam in slaap vallen. De onschuld duidelijk nog zo aanwezig. Het is bijna aandoenlijk.
Bijna.
“Tijd om te gaan.”
Resoluut duw ik je van mij af. Een koud, ongemakkelijk verzamelen van kleding volgt. Ik kijk het toe en wacht geduldig af tot je vertrekt. De nacht is nog jong. Er is altijd een volgende prooi om op te jagen.