Hoogopgeleide vechtsporters deel 1: Berend Roorda
Over vechtsporters bestaat vaak het vooroordeel dat ze niet al te best kunnen nadenken en veel agressiviteit in zich hebben. De Studentenkrant sprak met drie hoogopgeleide sporters en kwam er achter dat dit niet het geval hoeft te zijn.
Naam: Berend Roorda
Geboortedatum: 10 februari 1987
Geboorteplaats: Leeuwarden
Opleiding: in 2011 cum laude afgestudeerd op Staats- en Bestuursrecht
Werk: sinds 2012 docent en promovendus Algemene Rechtswetenschap
Sport: judoot sinds zijn zevende. Nederlands Kampioen in 2010, 2011 en 2013.
Hoeveel uur per week ben je bezig met judo en hoeveel uur per week met de rechtswetenschap?
‘Ik judo twee keer in de week, doe twee krachttrainingen en drie bootcamptrainingen. Dus bij elkaar zes tot zeven keer, voor telkens een uur tot anderhalf uur. Eerder trainde ik wel wat meer, maar sinds ik bij de RUG werkt als docent en promovendus ben ik gaan minderen. Zo ben ik nu bezig met een onderzoek in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken naar het demonstratierecht.’
Was het de bedoeling om te gaan promoveren op het moment dat je met de rechtenstudie begon?
‘Nee dat niet, maar toen ik mijn master deed en betere resultaten haalde dan in de jaren daarvoor, leek het me leuk om een poosje door te leren. Het kan ook erg mooi in combinatie met sporten, omdat je veel ruimte hebt om je tijd in te delen. Wat ook wel scheelt is dat mijn leidinggevende, professor Jan Brouwer, zelf tien jaar op hoog niveau heeft gevolleybald, dus we begrepen elkaar meteen.’
Hoe combineerde je in je studententijd het judo met je opleiding?
‘Bij Rechten scheelt het dat je veel tijd hebt: je hebt weinig contacturen, dus je kunt je tijd aardig zelf invullen. Het kostte me niet veel moeite om bezig te zijn met zowel sport als de studie, want ik vond het allebei leuk om te doen. Het zit elkaar ook niet zo in de weg: studeren is fysiek niet heel vermoeiend en judo is ook mentaal niet heel erg vermoeiend.’
Aan wat voor toernooien neem je deel? Je zegt dat je bent gaan minderen sinds je bent gaan werken.
‘Ik heb wel verschillende internationale toernooien gedaan. Ik zat in de selectie van de Bond voor Grand Prixs en Grand Slams. In 2012 ben ik gaan minderen vanwege gezondheidsproblemen. Ik doe nog wel eens wat in het buitenland. Zo heb ik in december nog meegedaan met het EK Judo voor clubteams en ben ik gevraagd door een Zwitsers team om daar in de teamcompetitie mee te draaien, maar ik ben duidelijk minder gefocust op judo dan dat ik eerder was.’
Zijn er eigenschappen of vaardigheden die je zowel bij het judo als in de wetenschap gebruikt?
‘Ik denk zelfdiscipline, dat je jezelf ergens toe kunt zetten. Het is ook wel een beetje op lange termijn kunnen denken. Je moet kunnen zeggen: ik ga drie jaar trainen of studeren, en dan moet ik er zijn. Maar het scheelt dat ik heel veel plezier heb aan allebei dus voor mij is het ook niet een ‘moeten’.’
Krijg je eigenlijk veel vooroordelen over judo te horen?
‘Nee, dat valt wel mee. Mensen vragen wel eens: gebruik je het ook op straat? Maar dat vind ik hetzelfde als wanneer je een voetballer zou vragen of hij zijn sport gebruikt om iemand hard te kunnen schoppen. Bovendien zie ik judo niet echt als een vechtsport, het is een beetje tussen een stoei- en een knuffelsport in. Het doel is ook niet om de ander fysiek uit te schakelen, zoals bij kickbokswedstrijden of MMA. Iemand knock-out slaan vind ik voor mezelf echt te ver gaan.’
Dat is waar, maar er wordt wel eens aangenomen dat mensen die veel met sport bezig zijn niet zoveel nadenken.
‘Dat idee is er wel inderdaad. En het is natuurlijk ook ergens zo, want als je veel tijd investeert in een sport, dan kun je minder tijd investeren in iets anders. Toch denk ik, zoals ik al eerder zei, dat het fysieke van sport en het mentale van studeren elkaar kunnen versterken.’
Foto: Marte van der Wal