Jongens van de straat
Bijna onzichtbaar zijn ze soms. Niet gek, de meeste mensen keuren ze geen blik waardig. Het zijn zwervers, bedelaars, straatkrantverkopers, fietsverkopers, daklozen, ontheemden. Bij de bakker zie je ze nooit, of in de supermarkt. Verwacht ze ook niet in de Mediamarkt, restaurant of bar. Je vind ze wel op plekken waar je nog niet dood gevonden wil worden. De dagopvang, de nachtopvang, onder de brug en in de goot. Zielig? Ja. Vinden ze dat zelf ook? Nee. Opmerkelijk genoeg zijn veel zwervers erg opgewekt. Ze accepteren hun lot met rechte schouders. De SK heeft de moeite genomen van twee daklozen het verhaal op te tekenen. Zwervers kiezen er zelf voor te zwerven? Echt niet!
Gerard
Hier zit Gerard, een man van 50 jaar oud. Elke zondag zit hij de hele middag op de Ubbo Emmiusstraat achter de bioscoop geld bij elkaar te schrapen. Het meeste hiervan gebruikt hij voor de daklozenopvang, die al gauw vijf euro voor een avond kost, en wat er overblijft maakt hij op aan eten. Gewapend met een stukje karton waar een toch wel vrolijke tekst op staat, spendeert hij de hele middag in deze straat. “Ik vind het niet kut dat ze zo kijken, ze doen maar, wat ik kut vind is gewoon mijn eigenwaarde op deze momenten. Ik ben geen bedelaar, ik wil mensen juist wat teruggeven!”
In 1997 is hij voor het eerst dakloos geraakt. Na hevige ruzie met zijn toenmalige vrouw heeft hij besloten om zelf het huis te verlaten, zodat zijn vrouw en dochter nog wel een dak boven het hoofd hebben. Zelf benadrukt hij dat niemand ervoor kiest om dakloos te zijn, en dat de meeste daklozen zo in de problemen komen vanwege onfortuinlijke omstandigheden. Wanneer Lady Fortuna stelselmatig de andere kant op kijkt. Daarna is hij in de loop der tijd nog twee maal dakloos is geraakt. Een van de keren was toen hij de liefde van zijn leven had gevonden, maar deze door middel van alcoholproblemen naar het ziekenhuis moest, en daar twee dagen later overleed. Omdat het huis niet op zijn naam stond, en hij dat niet kon regelen, is hij weer op straat beland. Uiteindelijk had hij vrij snel een kamer gevonden, maar de eigenaar heeft het huis na 3 jaar verkocht. En de nieuwe eigenaar zag Gerard niet zo zitten, dus die heeft hem eruit geschopt. Het wordt alleen maar moeilijker, bekend Gerard: “Ik word alleen maar ouder, ziektes vat ik nu sneller op en mijn rust kan ik nooit meer pakken. Zelfs in de opvang niet, de alcoholisten daar maken alleen maar kabaal. De laatste gaat om drie uur slapen en de eerste staat al om zes uur schreeuwend op.”
Frappant is het gegeven dat zijn dochter ook dakloos is geworden. Ze zit vaak in dezelfde straat te bedelen als haar vader. “Dakloos is eigenlijk niet het goede woord, ze is thuisloos. Ze is weggelopen van huis.” Gelukkig heeft hij haar van de verleidingen van de straat kunnen weren. Ze doet geen sterke drugs en hij heeft haar ook kunnen verhelpen om de prostitutie in te gaan. Toch doet het hem pijn om zo zijn dochter te zien; “zo’n leven gun je je kind natuurlijk niet.”
Zijn dagindeling ziet er als volgt uit: Hij staat om tien uur op, drinkt een bak koffie bij de daklozen opvang en gaat vervolgens de hele dag bedelen. Als hij genoeg geld heeft gekregen gaat hij diezelfde avond naar het slaaphuis. Hiervoor moet je je aanmelden, aangezien er minder plaatsen dan daklozen in Groningen zijn. Mocht hij toch niet genoeg geld hebben, dan heeft hij altijd een vriend waar hij terecht kan.
Verslavingen heeft Gerard ook gekend, en hij kampt er dagelijks mee. Vroeg begonnen met wat onschuldige jointjes is hij binnen mum van tijd op de heroïne overgestapt, waar hij nog steeds mee worstelt. “Soms gooiden de dealers de kleine zakjes heroïne op de grond, en spuugten ze, zodat je als een hond de drugs op moest rapen. Nou ik niet hoor, zo nemen ze mij niet te grazen.” Niet alleen vijanden, ook vrienden heeft hij op de straat gemaakt. Eén ervan is wel heel bijzonder.
M’n dochter is ook dakloos, en het doet pijn om haar zo te zien. Zo’n leven gun je je eigen kind natuurlijk niet.
Paul, een dakloze die onlangs door middel van een erfenis miljonair is geworden. Elke zondag staat hij bij de pinautomaat op het station briefjes van twintig uit te lenen aan andere daklozen. Hij hoeft het geld niet terug te hebben maar toch voelt Gerard zich gedreven om zijn geld alleen te lenen. “Bij Paul is het zo, als hij je een vijftigje leent en je geeft hem gewoon terug wat je kan missen, ook al is het een tientje, dan nog pakt hij het aan en leent hij je de volgende keer weer een vijftigje. Zo is Paul, het draait hem niet om geld, maar om eerlijkheid.”
De straatkrant mag Gerard niet meer verkopen, maar hij is druk bezig om zijn pas weer te krijgen. Deze heb je nodig om de straatkant te mogen verkopen (zie het pasje om de nek bij Atze). Zelf vindt hij het ook fijner om iets te mogen doen voor de maatschappij, liever dat dan te bedelen.
Midden in het interview komen twee gastjes van een jaar of dertien met hun fiets naar ons toe. Ze vragen Gerard of hij voor ze bij de coffeeshop wat wiet wil halen, aangezien zij nog te jong zijn. “Kap er gewoon mee jongens, ik ga het niet doen. Dat spul maakt je leven kapot, je hersenen gaan eraan. Jullie zijn te jong joh. Voor hetzelfde geld kom je terecht waar ik nu ben. Denk er gewoon even aan jongens, denk eraan.”
Atze
Op de plek waar het winkelend publiek haar boeken koopt hebben weinigen nog interesse in het straatkrantje van straatkrantverkoper Atze. Maar hij staat er droog en voelt zich misschien wel belangrijk, zo met zijn voeten op de rode loper van de boteringestraat. Net als eigenlijk alle jongens van de straat is ook Atze opvallend monter. Geld maakt chagrijnig? Veel verdient hij in ieder geval niet met de verkoop van zijn krant, rijk zal hij niet zijn. De SK ging met hem in gesprek, Atze bleek openhartig.
“Ik had vroeger, ik was 9, een buurman. Hij kon aan mijn duim ruiken of ik loog. ‘Je hebt niet voor je orgelles geoefend, ik ruik het!’ Zei hij dan. Ik had daar zo’n ontzettende hekel aan, aan orgelles. Maar het is wel door deze lessen dat ik me ben gaan interesseren in muziek.” Het is waarschijnlijk ook door deze lessen dat onze krantenverkoper iedere maand de muziekrecensies schrijft in De Riepe. Met gepaste trots laat hij ons zijn laatste recensie lezen.
“Haar stijl ligt ergens tussen rock en country. Je zou het countryrock kunnen noemen. Maar ik weet niet of dat een woord is.” Toegegeven, zijn teksten zijn beter dan de gemiddelde bagger die we jullie in de SK voorleggen.
Ik mocht als kind laat thuiskomen, of helemaal niet. Geen haan die daar naar kraaide.
Atze staat hier niet voor zijn lol. De geboren Geleener heeft altijd zwaar werk gedaan. “Ik houd daar wel van, zou het zo weer willen doen. Ik wil weer stratenmaken, of elektriciteitskabels leggen. Ik weet nog goed dat we met een groep kerels op het wad stonden. Moesten we een kabel uitgraven van vijftig kilo per meter, en die kabel 200 meter verderop leggen. Ik ben naast de grootste vent gaan staan, dat scheelde. Nu zijn toch mijn knieën en rug kapot.” Maar dan hoef je toch niet meteen straatkrantverkoper te worden? “Wel als je een slechte opvoeding hebt gehad. Altijd kreeg wat je wilde. Altijd mocht doen wat je wilde. Op je negende al dronk, op je twaalfde regelmatig high was en op je vijftiende heroïne pakte. Ik wist wel dat dat spul slecht was maar niet dat je na een paar keer gebruiken al hooked was. Ik mocht als kind laat thuiskomen, of helemaal niet. Geen haan die daar naar kraaide. Nu kan ik voor geen meter met geld om gaan. Geef ik alles direct uit. Vind je het gek.”
Aardige zwervers, dat zijn de ergste. Die kan je niet voorbij lopen zonder geld te geven, niet zonder een knagend schuldgevoel te krijgen in ieder geval. Het is de rede dat Atze nog twintig euro per dag kan verdienen. Of vijftig op koopavonden. “Mensen kopen hun schuldgevoel af. Dat zie je vooral in december, dan haal je meer op dan in andere maanden. Ik heb ooit één krant voor vijfenzeventig euro verkocht. Mijn meisje staat ook op straat en heeft er een keer een verkocht honderdvijftig euro. De koper was verliefd op haar. Ik stond van een afstandje te kijken maar heb niet ingegrepen, vrijgezelle straatkrantverkoopsters halen meer op.”
Een vlammende tattoo begint, of eindigt, op het stukje huid tussen duim en wijsvinger. Een poging de vijf puntjes te verhullen die duiden op zijn tijd in de gevangenis? Onbelangrijk, in ieder geval ongepast daar naar te informeren. Nu gaat het goed met Atze. “Ik ben in gesprek met een wijkbegeleider over een passende baan voor me. Als ik geen kranten verkoop houd ik me bezig met tatoeëren. Ik tatoeëer mezelf, mijn vrouw en mijn stiefzoon. De spullen daarvoor haal ik uit China.”
Het gesprek is bijna voorbij. Nonchalant poseert Atze nog wat voor onze camera. Afsluitend laat hij ons nog zijn mooiste tattoo’s zien. Op zijn smartphone met whatsapp. Achteraf ben ik verbaasd over mijn eigen verbazing bij het zien van zijn telefoon. Alsof straatkrantverkopers absoluut geen luxe mogen hebben. Alsof hij, met zijn versleten kleding, slechte baan, beroerde verleden en onzekere toekomst, een oplichter is omdat hij pingt en whatsappt. Dat is natuurlijk niet zo, en daar mogen we in Nederland best trots op zijn. Want jongens van de straat zijn dat tegen wil en dank.